Schrijf mij niet de wet voor, inspecteur!
Als u uw bedrijfspand verhuurt aan uw BV, dan wordt - via de terbeschikkingstellingsregeling - de huuropbrengst en de waardestijging belast in box 1. Wat speelde hierover laatst bij de rechter?
Een ondernemer verhuurde zijn pand sinds 1995 aan de BV, waarvan hij samen met zijn broer aandeelhouder was. De huurovereenkomst was destijds mondeling aangegaan voor onbepaalde tijd. Afgesproken was dat als huurprijs werd berekend hetgeen de ondernemer moest betalen aan rente en aflossing op de lening voor het pand. Met deze huurprijs moest de ondernemer genoegen nemen om zodoende een mogelijk faillissement te voorkomen. Bij latere verbeteringen van het pand was de huurprijs verhoogd naar uiteindelijk € 45.000,-.
Deze huurprijs was een stuk lager dan de economische huurwaarde die door een taxateur is vastgesteld op (bijna) € 85.000,-. Deze prijs zou de ondernemer dus (volgens de taxateur) kunnen ‘vangen’ bij verhuur aan een ander dan de BV.
Standpunt inspecteur
Schijntje? De inspecteur vindt de huurprijs van € 45.000,- een schijntje vergeleken bij de mogelijk haalbare huurprijs van € 85.000,-. Hij vond de huurprijs daarmee onzakelijk en corrigeerde het resultaat uit overige werkzaamheid met € 40.000,- . Hetgeen dus belast wordt tegen maximaal 52%.
Standpunt rechter
De rechter gaat in op de vraag of de lage huur wel zakelijk is. Hierbij geeft de rechter aan dat de ondernemer in 1995 nog niet verplicht was om zakelijk met zijn BV (en die van zijn broer) te handelen. Deze verplichting is er ‘pas’ per 2001.
De rechter gaf aan dat de inspecteur niet van een ondernemer mag verwachten of eisen dat een bestaande huurovereenkomst moet worden opengebroken om te gaan heronderhandelen met de BV of met een nieuwe contractpartij.
Daadwerkelijke opbrengst telt. Ook vindt de rechter dat bij resultaat uit overige werkzaamheid in principe wordt aangesloten bij de opbrengsten zoals ze daadwerkelijk worden ontvangen en niet de opbrengsten zoals ze bij een ander beleid hadden kunnen worden ontvangen. Het is aan de inspecteur om te bewijzen dat er omstandigheden zijn om van deze hoofdregel af te wijken. De inspecteur is in dit bewijs echter niet geslaagd.
Commentaar
Fiscus trekt aan kortste eind. De rechter heeft de inspecteur op zuivere wettelijke gronden aan het kortste eind laten trekken. Hij accepteert geen terugwerkende kracht van de wetgeving. Waar voor 2001 nog geen zakelijkheid op dit gebied verplicht werd gesteld, moeten overeenkomsten uit die periode niet op zakelijkheid worden getoetst. Dit als binnen de voorwaarden van de overeenkomst geen mogelijkheid is om bij gewijzigde omstandigheden tot andere afspraken te komen.
Zakelijkheid staat vast. Verder geeft de rechter aan dat als de zakelijkheid van een huurprijs eenmaal vaststaat, de inspecteur niet op de stoel van de ondernemer mag gaan zitten bij de bepaling van het ondernemingsbeleid (winst).
De inspecteur mag niet gaan bepalen aan wie, tegen welke prijs en onder welke voorwaarden verhuurd mag gaan worden. Dat is uw beleidsvrijheid als ondernemer. De inspecteur mag u hier dus gelukkig niet de wet voorschrijven.
U kunt de besproken uitspraak downloaden van http://belastingen.indicator.nl (BT 12.08.07).