Uittredende vennoten en overdrachtsbelasting
Verdeling en overdrachtsbelasting
Een uitspraak van de rechtbank (ecli:nl:rbgel:2021:3225) laat zien (of niet zien) wat er aan de orde kan zijn bij een uittreding van vennoten. In de casus voor de rechtbank was er sprake van een Vof met drie (of vier) vennoten. Het aandeel in de Vof bestond onder andere uit een woonhuis en een schuur. Per 1 januari 2010 trad vennoot 1 uit de Vof. Per 1 januari 2015 trad vennoot 2 uit de Vof. Vennoot 3 heeft vanaf dat moment de onderneming van de Vof voortgezet. Op 20 juli 2016 zijn twee akten van verdeling opgesteld. Eén akte voor de overdracht van het aandeel in de Vof van vennoot 1 en één akte voor de uittreding van vennoot 2. In 2016 is er ook aangifte overdrachtsbelasting gedaan. Op de verkrijging van het aandeel in de onroerende zaken is 6% overdrachtsbelasting toegepast. In 2017 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen zijn eigen aangifte met als reden dat het tarief van 2% moest worden toegepast op de verkrijging van het woonhuis. In 2016 is het tarief gedifferentieerd en gold naast het tarief van 6% ook het tarief van 2%. De inspecteur heeft het bezwaar deels gehonoreerd met dien verstande dat er volgens hem sprake is van de verkrijging van de economische eigendom in 2010 en 2015. Deels omdat er in 2010 geen gedifferentieerd tarief gold en dus het tarief 6% bedroeg voor verkrijgingen. De rechtbank oordeelt dat het gelijk aan de inspecteur is.
Belaste verkrijging In deze casus zijn er verschillende momenten van een belaste verkrijging voor de overdrachtsbelasting aanwezig. In 2010 en 2015 zou er een verkrijging van de economische eigendom aanwezig kunnen zijn. In 2016 is er de juridische verkrijging van de eigendom en is er civielrechtelijk sprake van een verdeling. In dat laatste jaar wordt het onroerend goed immers geleverd door middel van een notariële akte en is de verdeling een feit.
Moment levering
De belanghebbende in deze casus sloot aan bij het moment van levering van de onroerende goederen als belastbaar moment voor de overdrachtsbelasting. De rechtbank oordeelt echter aan de hand van de handelswijze van de vennoten dat de vennoten in 2010 en 2015 hun belang, en dus de onroerende zaak, in de Vof hebben overgedragen. Daarmee is ook enig risico op waardeverandering van de onroerende zaak overgegaan en ook het gebruiksrecht van de onroerende zaak. Er is sprake van een verkrijging van de economische eigendom in 2010 en 2015.Belanghebbende stelt nog dat er in 2010 en 2015 sprake is van een recht op levering en dat pas in 2016 de economische eigendom wordt overgedragen. Een recht op levering is immers geen verkrijging van de economische eigendom, maar hier gaat de rechtbank niet in mee.
bz-advies
Op het moment dat het belang in een onroerende zaak wordt overgedragen, komt het risico van waardeverandering voor degene naar wie de zaak is overgedragen. Op dat moment is er sprake van een voor de overdrachtsbelasting belaste verkrijging van economische eigendom.
Juridische eigendom
Wat niet naar voren komt in deze uitspraak, is dat de economische eigendomsoverdracht in 2010 en 2015 wordt gevolgd door een juridische overdracht in 2016. Ook dat is een belastbare verkrijging. Om dubbele belastingheffing te voorkomen heeft de wetgever bepaalt dat alleen de waardestijging van de economische eigendom naar juridische eigendom belast wordt. Onduidelijk in de casus voor de rechtbank is of deze waardestijging met overdrachtsbelasting is belast.
Vrijstelling Verder is het onduidelijk of op het moment van levering en dus het moment van verdeling in 2016 gebruik is gemaakt van een vrijstelling in de overdrachtsbelasting. Indien bij het aangaan van een Vof een onroerende zaak wordt ingebracht in de Vof, kan er namelijk gebruikgemaakt worden van een vrijstelling. Indien op een later tijdstip een vennoot uittreedt, dan kan er wederom gebruikgemaakt worden van een vrijstelling, zodat niet de waarde van de gehele onroerende zaak in de overdrachtsbelastingheffing wordt meegenomen.