Bedoeling partijen irrelevant voor oordeel arbeidsrelatie
De casus
Een werkloze uitkeringsgerechtigde ontving vanaf december 2012 een IAOW-uitkering (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers). In 2014 sloot zij tweemaal voor zes maanden met de gemeente een Plaatsingsovereenkomst Participatieplaatsen in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) ter verbetering van haar kansen op de arbeidsmarkt. Op basis hiervan verrichtte zij gedurende haar plaatsing voor 32 uur per week werkzaamheden bij de servicedesk van Gemeente Amsterdam. Zij behield hierbij haar uitkering.
Betaalde baan Een aantal maal gaf zij aan dat zij een betaalde baan wilde en dat het zuur was dat zij een minimumuitkering ontving, terwijl zij hetzelfde werk uitvoerde als de goedbetaalde ambtenaren. Dit bleef zonder resultaat. Na afloop van de plaatsingsovereenkomsten heeft de gemeente haar telkens een premie toegekend wegens voldoende medewerking aan het participatietraject. In 2016 stelde zij zich op het standpunt dat zij volgens een arbeidsovereenkomst in dienst is geweest bij de gemeente. Daarom zou zij recht hebben op het bij de functie behorende loon. Zij vorderde daarom achterstallig loon na.
Oordeel hof
Het hof wijst de vordering af. Uit de wetsgeschiedenis van de Wwb blijkt dat de wetgever niet heeft bedoeld een participatieplaats (tevens) als arbeidsovereenkomst aan te merken. Het participatietraject vindt zijn grondslag in de Participatiewet, voorheen de Wwb. Volgens de plaatsingsovereenkomst blijft de uitkeringsgerechtigde als werkzoekende ingeschreven bij het UWV. De overeenkomst eindigt bij het aanvaarden van regulier werk. Hieruit concludeert het hof dat het tijdens de plaatsing van de uitkeringsgerechtigde in het participatietraject niet de bedoeling van partijen is geweest om (ook) een arbeidsovereenkomst te sluiten.
Wettelijke omschrijving
De Hoge Raad (ecli:nl:hr:2020:1746) overweegt dat een arbeidsovereenkomst een overeenkomst is waarbij de ene partij zich verbindt in dienst van de andere partij tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Het gaat erom of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hebben gehad om de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen, is daarbij niet van belang.
Fiscale gevolgen arrest
Bij gebrek aan een eigen definitie van het begrip dienstbetrekking sluit de Wet op de loonbelasting 1964 aan bij het civiele begrip arbeidsovereenkomst en de rechtspraak over arbeidsrecht daaromtrent. Daarom is dit arrest van de Hoge Raad van belang voor de beoordeling van de arbeidsrelatie en de fiscale gevolgen daarvan. In een eerder arrest (Groen/Schoevers) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat partijen de kwalificatie van een overeenkomst bepalen door hetgeen zij bij het sluiten van de overeenkomst hebben bedoeld. Hierbij moet de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering en daardoor inhoud hebben gegeven, in aanmerking worden genomen. In tegenstelling tot dit arrest oordeelt de Hoge Raad nu dat de bedoeling van partijen geen rol speelt bij de vraag of de overeenkomst een arbeidsovereenkomst is.
bz-advies
- Partijen dienen hun arbeidsrelatie zelf te beoordelen volgens de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (afschaffing van de Verklaring arbeidsrelatie (VAR)).
- Om partijen hierbij behulpzaam te zijn is er in de bijlage bij het Handboek loonheffingen van de Belastingdienst een ‘Beoordeling gezagsverhouding’ opgenomen.
- Naar alle waarschijnlijkheid kunnen partijen in 2021 gebruikmaken van de in ontwikkeling zijnde webmodule voor de beoordeling van arbeidsrelaties. Deze geeft hen bij juiste invulling zekerheid over het wel of niet inhouden van loonheffingen.